Afgelopen zomer vertelde een meneer zeer gepassioneerd over zijn frustratie betreffende 'zoutloosheid en zuinigheid':
'Zoutloosheid en zuinigheid. Een leven in pastel. Niet te veel of te luid. Laten we zachtjes en onopvallend door het leven sluipen. Het liefst zonder ruzie of botsingen. Laten we (be)sparen, niet te veel zout bij de pasta doen (hooguit tien korreltjes), nimmer op café gaan en bij een dagje uit nemen we onze eigen broodjes mee. Het geeft niet als ze bezweet uit het boterhammenzakje komen, want eten dient slechts als brandstof voor het lichaam. We wassen de Sorbodoekjes tot ze niet meer geel of blauw, maar zwart zien.
We houden niet van lawaai of luidruchtig volk. Kameraadschap en plezier dienen stilletjes geuit te worden door een glimlach verstopt achter een hand of een onderlinge blik van verstandshouding. Dansen doen we in gematigde stapjes, muziek is klankbehang en drank is enkel gepast op zondag bij wijze van aperitief. Vrijen doen we in het donker, met de sokken nog aan. De heren dragen een zwarte slip, de vrouwen een huidskleurig ensemble. Dromen dienen enkel om indrukken te verwerken zodat er geen ongewenste rimpelingen in ons geheugen zouden ontstaan. Leven is niet meer dan langzaam sterven.
Stiekem verlangen we naar onze dood. Dan zal het eindelijk rustig zijn. Op onze begrafenis bedwingen de nabestaanden de tranen, spreken milde woorden en de koffietafel oogt bescheiden. Huilbuien uiten de rouwenden op de daarvoor voorziene toiletten. Tot slot rijden ze met een gematigde snelheid naar huis. Een huis met een zandkleurige inrichting en een hond die nimmer blaft.'
'Zoutloosheid en zuinigheid. Een leven in pastel. Niet te veel of te luid. Laten we zachtjes en onopvallend door het leven sluipen. Het liefst zonder ruzie of botsingen. Laten we (be)sparen, niet te veel zout bij de pasta doen (hooguit tien korreltjes), nimmer op café gaan en bij een dagje uit nemen we onze eigen broodjes mee. Het geeft niet als ze bezweet uit het boterhammenzakje komen, want eten dient slechts als brandstof voor het lichaam. We wassen de Sorbodoekjes tot ze niet meer geel of blauw, maar zwart zien.
We houden niet van lawaai of luidruchtig volk. Kameraadschap en plezier dienen stilletjes geuit te worden door een glimlach verstopt achter een hand of een onderlinge blik van verstandshouding. Dansen doen we in gematigde stapjes, muziek is klankbehang en drank is enkel gepast op zondag bij wijze van aperitief. Vrijen doen we in het donker, met de sokken nog aan. De heren dragen een zwarte slip, de vrouwen een huidskleurig ensemble. Dromen dienen enkel om indrukken te verwerken zodat er geen ongewenste rimpelingen in ons geheugen zouden ontstaan. Leven is niet meer dan langzaam sterven.
Stiekem verlangen we naar onze dood. Dan zal het eindelijk rustig zijn. Op onze begrafenis bedwingen de nabestaanden de tranen, spreken milde woorden en de koffietafel oogt bescheiden. Huilbuien uiten de rouwenden op de daarvoor voorziene toiletten. Tot slot rijden ze met een gematigde snelheid naar huis. Een huis met een zandkleurige inrichting en een hond die nimmer blaft.'